Het was 1980. In de zomer, die we doorbrachten op de coöperatie ‘Che Quevara’ werd ik 9 jaar oud en mijn gevoel voor rechtvaardigheid werd daar geboren. De Anjerrevolutie was nog maar 6 jaar jong. De coöperaties, ontstaan na de revolutie doordat boeren zich verenigden en grootgrondbezitters onteigenden, hadden het niet makkelijk, nu de situatie in het land nog maar net zo drastisch was gewijzigd.

En wij, mijn ouders, zus en ik, gingen ze helpen. Samen met nog een groepje andere linkse progressieve Nijmegenaren. 

Vooraf aan ons verblijf daar gingen we op Portugese les. Ik herinner mij de mierzoete automaat chocomel in de Erasmus toren waar de lessen werden gegeven en dat ik het reuze vond meevallen, een nieuwe taal leren. Binnen no time kon ik in het Portugees mijn naam zeggen, hoe oud ik was, deze vragen ook aan anderen stellen en het belangrijkste, de zin: ‘Wil je met mij spelen?’

Voor de zekerheid had ik de zinnetjes nog wel op een papiertje gekrabbeld.

Eenmaal op de coöperatie was ik toch wel onder de indruk, maar voor de kinderen daar was het allemaal net zo spannend, daardoor was het ijs zo gebroken en maakten we gebruik van meer universele communicatiemiddelen. 

Deze zomer heeft diepe indruk op mij gemaakt. Zo leerde ik bijvoorbeeld van alles over het leven op een coöperatie. Elke ochtend werden er groepen gemaakt en wij de Nederlanders werden mee ingedeeld. Tabaksvelden moesten geïrrigeerd worden, dan stond je met je voetjes in het water met een pikhouweel dammetjes te maken (mijn lievelings). Verder waren er rijstvelden, als je hier aan het werk was, sprongen de kikkers om je oren. Er waren hooibalen die opgehaald moesten worden, dat was mannenwerk.  Maar het belangrijkste was de keukenploeg. Deze werd aangestuurd door Balbina, ik vond de naam precies bij haar passen. Ze was rond en klein, had een lief gezicht en was tegelijkertijd heel duidelijk over wat ze wel en niet duldde in haar keuken.

De coöperaties hadden het, zoals eerder genoemd, niet makkelijk. 

Een nacht staat in mijn geheugen gegrift. We moesten ineens de bewoners van de naburige coöperatie ‘Pasos de Lenin’ helpen. De grootgrondbezitter had het land en alles wat erbij hoorden, terug geclaimd en iedereen moest onmiddellijk vertrekken. Met hooiwagens en alles wat reed en waar veel spullen in konden, trokken wij naar de andere coöperatie om de kameraden te helpen. Nu wist ik meteen wat het begrip solidariteit betekende.

Eenmaal terug in Nederland, hoorden we na een poosje dat ook ‘onze’ coöperatie was ontruimd. Ik huilde terwijl ik dacht aan alle mensen die ons een zomer lang hadden opgenomen in hun gemeenschap. Deze compleet andere en fascinerende wereld waar ik mensen had leren kennen die tot mijn verbeelding sprekende namen hadden zoals Maria do Carmen. Die in kamertjes woonden met hemelbedden die afgezet waren met lichtblauwe satijnen gordijnen en houten tafeltjes met kanten kleedjes. Waar ik met de kinderen door de velden dwaalden en felgekleurde libellen vingen (wat ik eigenlijk heel zielig vond, maar niet goed durfde te zeggen). 

Nu, hier in Lissabon, na een bezoek aan het museum van Revolutie en Verzet komen deze herinneringen naar de oppervlakte. De Anjerrevolutie viert haar 50ste verjaardag dit jaar, ik word 53 deze zomer en nog altijd krijg ik kippenvel als ik beelden zie van een menigte die samen ten strijde trekt tegen onrecht. 

(Je hoort Grândola vila Morena van José Afonso uit 1971 (mijn geboortejaar), met dit lied begon de Anjerrevolutie op 25 april 1974 en ik leerde het spelen op mijn dwarsfluit in 1980).